Zwarte Jan

Het is zomer 2005. Een warme zomerdag in Rijssen, hartje Twente. Blijkbaar nog net niet warm genoeg voor enkele dames van middelbare leeftijd om hun lange zwarte kousen uit te laten. Even zoeken en vervolgens aanbellen bij een seniorenwoning, dertien in een dozijn, midden in een blok. Er wordt opengedaan door een statig heerschap: Jan Steverink, een gewone naam voor een buitengewoon bijzondere man. Bij zeker drie generaties beter bekend als Zwarte Jan. Een levende muzikale legende. “Het was mijn vader die die bijnaam kreeg. Er waren twee mensen die Jan Steverink heetten. Eén met rode haren en eentje met zwart haar. Dat was mijn vader, die werd dus Zwarte Jan genoemd, heel simpel,” haalt hij lachend zijn schouders op.

Aan de wand in de woonkamer prachtige zwart-wit foto’s die herinneren aan gloriejaren. Op tafel enkele gereedliggende plakboeken met foto’s, oude contracten en krantenknipsels. Op één van de mapjes een stickertje met daarop de handgeschreven tekst die de lading volledig dekt: ‘Muziek maakt alles anders’. William Jansen en ondergetekende schuiven dichterbij en bladeren met hem gefascineerd door zijn muzikale verleden.

De ene anekdote of gebeurtenis roept telkens weer nieuwe op. Hij blijft vertellen, freewheelend door de jaren heen. Van 1993 zomaar een halve eeuw terug naar 1943, alles even scherp nog en vervolgens weer een halve eeuw voorwaarts naar 2000, alsof er slechts een dag tussen zit. We beleven het helemaal met hem mee.

Nauwelijks zittend nodigt de maestro ons al direct uit mee te komen naar zijn slaapkamer, zijn muzikale schatkamer zo blijkt, in de gelijkvloerse woning. We voelen ons even piepkleine jongens, want hier staat zijn keyboard, zijn maatje, zijn levensgezel. Hij straalt direct van oor tot oor als hij er achter plaats neemt en is helemaal in zijn element. Hij begint te spelen en allebei krijgen we kippenvel. William kijkt me aan en tegelijk brengen we het zelfde uit: “Geweldig!” Hier speelt een gigant, een virtuoos. De toetsen lijken ineens te glimmen van trots. Ze lijken zich bevoorrecht te voelen, zo bespeeld en beroerd te mogen worden. Een heilige drie-eenheid, Zwarte Jan, zijn ‘toetsenbord’ en de pedalen. Hij excuseert zich onnodig als hij aangeeft het instrument met al zijn technische foefjes nog niet geheel meester te zijn. “Ik heb dat ding nog neet zo lange. ‘t Is wal een makkelijk ding um met te nemmen en ik heb al ne hoop in-espöld en op-eslagen.”

Eenmaal terug in de woonkamer bladert hij verder door zijn leven. Bijna elke foto heeft zijn eigen verhaal. De gastheer vertelt prachtige anekdotes alsof het de dag van gisteren betreft en lijkt alles opnieuw te beleven. Hij lacht regelmatig, is trots, maar lijkt af en toe ook verbitterd en zelfs verdrietig. Hij mist zijn vertrouwde Grolle en spreekt met liefde over de plek waar hij uitgroeide tot een fenomeen. “Grolle is een heerlijk plaatsje, met fijne mensen. Het is echt het stadje van plezier. Er wordt wel eens gezegd Sodom en Gomorra, maor daor is niks van waor.” Bijna wekelijks rijdt hij op en neer voor een bezoekje aan zijn zussen Anna en Wilhelmina in verzorgingshuis de Molenberg. Na afloop soms even lekker bij Wissink een stukje eten, vertelt hij. Het is duidelijk, Steverink praat over zijn oude liefde, alsof het nog steeds zijn grote liefde lijkt te zijn. Wel uit het oog, maar zeker niet uit het hart.

De oud-Grollenaar is verder lid van de Club van Old Grolsen en trouw bezoeker van hun activiteiten, twee maal per jaar. “Ik sta ook nog steeds ingeschreven in Groenlo voor een woning. Met Rijssen heb ik op zich niets. Mijn dochter Rosie woont hier, dat is het enige. Ach ja, als ik dan nu door Grolle loop, veel mensen ken je niet meer.” Zijn leven is lang niet altijd van een leien dakje gegaan, zo blijkt overduidelijk. In de spotlights de gevierde man met een gulle lach, daarachter niet altijd even vrolijk in het leven staand, zo blijkt uit zijn verhalen. Muzikale en zakelijke successen worden overschaduwd door drama’s in zijn privé-leven. Zijn glansrijke carrière heeft duidelijk een keerzijde. “Ik heb veel erkenning gehad. Het hele leven was muziek, muziek en nog eens muziek, maar de familie ben ik vergeten,” klinkt hij vol schuldgevoel.

Zijn muzikale cv is indrukwekkend en begint in 1934. “In ons huis waren we allemaal muzikaal. Ik ben begonnen met accordeon en piano spelen. Gewoon uit eigen interesse. Van mijn vader kreeg ik een accordeon, toen ik 7 jaar oud was. Pianoles kreeg ik toen ergens in Vreden, later van Ruus Nales en Fried Huigens. Van Huigens kreeg ik les in het pand van Gerrit Hubers in de Beltrumsestraat,” vertelt hij, ondertussen drukgebarend alsof hij nog midden in het Grolse woonachtig is. De muzieklessen wierpen zijn vruchten af en in combinatie met een hoge dosis aangeboren talent, staat Jan Steverink al snel bekend als topmuzikant. Zijn faam gaat hem ver vooruit. Het gevolg: hij wordt op een gegeven moment gevraagd op te komen treden.

Het begin van een carrière die nog altijd voortduurt. “Mijn eerste optreden was in 1937, toen ik werd gevraagd muziek te komen maken bij Spiekerman in Meddo. Ik was net 12 jaar. Er gaf iemand een feestje en die had muzikanten nodig. Via via kwamen ze bij mij. “Ik ken d’r nog wal ene wee accordeon spölt,” zei men dan en werd ík gevraagd. “Daarvóór ging ik wel eens met leden van de beide Grolse harmoniën mee, die rondgingen om dansmuziek te spelen. Heel vaak na de kerk op zondag, zo’n twee keer in de maand.” Dan breekt de oorlog uit. De eerste oorlogsjaren werd hij, zoals hij het zelf omschrijft, links en rechts wel eens gevraagd ‘echt’ muziek te komen maken met zijn accordeon. “Dat was op delen bij boeren, allemaal clandestien, want tijdens de bezetting mocht je niet in het openbaar feest houden. Dat moest dus wel buiten het zicht van de Duitsers gebeuren. Maar ja, we wilden wat te doen hebben.

Ik ging regelmatig op stap met de broers Bekkenutte: Jo op piano en accordeon, Broer op viool en sax en Henkie achter het drumstel. In de oorlogsjaren hebben we geregeld met dat clubje muziek gemaakt. We hadden geen naam, maar ze noemden ons wel eens De Bekkenuttes. We speelden heel regelmatig samen, maar ook losvast, want de broers waren regelmatig ziek, TB.” In de bezettingsjaren, het precieze jaartal weet hij zich niet meer te herinneren, wordt Jan Steverink gevraagd in een band te komen spelen in Apeldoorn. Er wordt een accordeonist gezocht. Het is niet naast de deur, maar Steverink heeft er wel oren naar. “Zeven dagen in de week traden we op. Dat waren van die 2 of 3 maandcontracten.” Het betekent een jaar lang op en neer met de trein van Lievelde naar Apeldoorn. “In Lievelde had ik een oude fiets staan om van huis naar het station te gaan en terug.” Zoals zovelen blijft ook Jan Steverink in de oorlog geen vrij burger en wordt hij opgepakt voor ‘Arbeitseinsatz’.
“De Duitsers pakten me op en ik werd in Winterswijk op de trein gezet naar Emmerich, onder begeleiding van mensen met een pistool. Ik kwam terecht in de Steengroeve in Ratum en ik heb stiekem mijn accordeon over laten komen. Op een gegeven moment hadden ze dat in de gaten.

Eigenlijk stond ik achter de draaibank. Dat was niks. Den beitel zat op een gegeven moment vaste in de taofel. Dachten ze nog aan sabotage. Toen moest ik regelmatig optreden voor de Duitsers, maar ook voor anderen.” Geld ontvangt hij hier niet voor, vertelt hij enigszins geërgerd nog. “Dat zou altijd nog gebeuren, maar is in 2004 definitief afgewezen.”
Na de bevrijding ontstaat er weer contact met de broers Bekkenutte en gaat het verhaal van De Bekkenuttes verder. “De Canadezen lagen in Ruurlo en die wilden graag een stukje muziek. We dachten: “Ach, wat kan’t verrekken. Maar ja, lacht Steverink, daar ging het die Canadezen niet alleen om. Ze vroegen ook om dames.” Die had hij dus niet. Steverink vertelt dat De Bekkenuttes als dansorkest op een gegeven moment ophoudt te bestaan door ziekte van Jo Bekkenutte en dan gaat het muzikale verhaal van Jan Steverink als automatisch over in De Grollico’s.

Het is 1946 als er voor het eerst opgetreden wordt onder de naam De Grollico’s, de naam waarmee Steverink nog steeds furore maakt: Jo van ’t Hooft, die als oproepkracht al deel uitmaakte van De Bekkenuttes, op vleugel, in 1950 opgevolgd door Jan van Dijk, Anton Blancke uit Hengelo (O) op trompet, klarinet, saxofoon en viool en Hans Toenink uit Almelo op drums (na on-geveer tien jaar opgevolgd door Jan Kok uit Gendringen). Steverink zelf op accordeon. “Zingen deed ik altied. Anton Blancke ok wal ‘ns, maor den mos dan wal eerst een paar borrels op hebben.” Steverink zoekt zelf zijn muzikanten uit en vertelt waarom de muzikanten van zo ver weg komen, voor een dansorkest uit Groenlo. “Er zaten hier in de regio weinig goede muzikanten. Kobus Roerdink viel wel eens in trouwens.” Dochter Roswitha ging 30 jaar lang regelmatig mee als zangeres. Het repertoire van De Grollico’s bestaat sinds jaar en dag voor het overgrote deel uit werk van anderen. Nederlandstalige tranentrekkers, Duitse schlagers en Engelse evergreens, door elkaar heen. Toch werden ook eigen stukken gespeeld. Nummers als ‘Nooit vergeet ik die nacht in Granada’, ‘Du bist mein Typ’, ‘Nimm mich in den Armen’, ‘Ich traum von Wien’, ‘Vagabund’ en ‘Reich mir deine Hände’, zijn zeer succesvol en worden nog steeds aangevraagd. “We waren zó ontzettend druk altijd, dat we gewoon geen tijd hadden om andere eigen nummers te maken.”

Steverink is met zijn Grollico’s een veelgevraagd dansorkest. Een bruiloft, kermis of gewone dansavond, het is hem om het even. Dansavonden veelal op contractbasis, onder meer twaalf jaar lang in het Volkspark in Enschede en vijf jaar in Hotel Centraal in Haaksbergen. Muziek was meer dan zijn werk alleen. ”Muziek is mijn leven,” stelt hij. “Zonder muziek was ik allang dood geweest.” In de beginperiode was het moeilijk rondkomen. Je kreeg soms 2 gulden 50 per persoon op een avond.” Er werd echter niet altijd voor een appel en een ei gespeeld. Zeer lucratieve optredens volgen zelfs. “Midden jaren zestig traden we een keer in Osnabrück op, kregen we voor vijf man, 100 gulden per uur. Daar moest je in Nederland een hele avond voor spelen.” De Grollico’s prijkten op vele affiches, hoofdzakelijk in het grensgebied, maar verder overal in den lande, met zelfs optredens in het Kurhaus in Scheveningen. Verder staat het Grolse, als vijf sterren gekwalificeerd dansorkest op het affiche als ‘Holländische Tanzkapelle’ in een zaak in Vreden, werd een landbouwbeurs van tractorfabrikant Fendt in München opgeluisterd, een nieuwjaarsfeest in Bad Salzuflen, maar ook in de eigen regio werd volop gespeeld, van Reijrink in Lievelde tot De Harmonie in Winterswijk en van Helmink Varsseveld tot en met Het Witte Paard in Zelhem. “Verder hebben we wel op alle kermissen gestaan hier in de buurt.” Zijn faam reikte zelfs tot aan de Spaanse Costa.

In 1992 werd hij gevraagd te komen ‘overzomeren’ in Benidorm om Nederlandse en Duitse gasten te entertainen. Met eigen vervoer ging het richting de zon. Het verblijf was een groot succes, maar wat overblijft, is een grote kater. “Op de terugweg moesten we overnachten bij de Spaans-Franse grens. Ik sliep in de caravan. Om me heen ronkende koelmotoren van vrachtwagens. Ineens een gebonk op de ramen. Riep er iemand dat ze mijn hele wagen leeggehaald hadden. Alles was ik kwijt. Dacht ik verzekerd te zijn, drukte de verzekering zich er onder uit. Toen zat ik zwaar in de boot. Ik moest alles nieuw aanschaffen.”

Hoe populair Zwarte Jan is blijkt weer eens overduidelijk uit een eenmalig optreden in 1999 tijdens het grote Vredesbal in Groenlo, zondagonderdeel van het Grote Burenfeestweekend, georganiseerd door de Stichting Burenplicht. In een grote feesttent op de Maliebaan treden enkel artiesten uit Groenlo en Lichtenvoorde op, of zij die er hun roots hebben. Dit om de rivaliteit te vieren, proberen in stand te houden en er met elkaar op te klinken, met als gevolg nieuwe staaltjes van die typisch Grols/Lichtenvoordse humor. In de tent onder meer een aantal dames op leeftijd, met een bosje bloemen voor hun idool. Met een glaasje fris voor zich, waar ze de gehele middag over doen, genieten ze met volle teugen. Toetsenwonder Henri Wolters uit Lichtenvoorde, die deze middag optreedt in de formatie De Drie Keien, staat er met open mond naar te kijken en te genieten; “Dat was altijd mien idool vrogger. Mo’j toch eens heuren hoe dat klunk.” Steverink herinnert zich het optreden, maar is zelf niet zo
enthousiast over het optreden. “Ik vond het neet zo’n bezunder feest.”
In 1964, midden in zijn topjaren, begint Steverink zijn eigen zaak aan de Eibergseweg in Groenlo, tegenover de Grolsche Bierbrouwerij. Een restaurant met een bar-danszaal onder de naam Zwarte Jan. “We hielden regelmatig dansavonden. In de bar was het orgel ingebouwd waarop ik speelde. Mijn dochter Roswitha (Rosie) stond achter de bar en zong en werd zo de zingende serveerster. Het werd een groot succes en de gasten kwamen van ver naar Groenlo toe. Vele jaren lang was restaurant Zwarte Jan een begrip, tot ver buiten de regio.

Het eten was goed, maar het draaide om de muziek. Mensen kwamen voor een hapje en bleven daarna de hele avond hangen in de danszaal. Bussen vol dagjesmensen togen richting Groenlo. “Ze wisten ons heel gemakkelijk te vinden. Stond er weer eens een bus bij de grens die een locatie zocht. Dan werd er gebeld door de chauffeur met het verzoek aan te mogen komen. We zeiden altijd, kom maar. Dan werd het weer groot feest.” In 1975 verkoopt Steverink de zaak en “die” werd onder de namen Wissink, de Peerdekoele, de Klocke en D’n Asser Esch, met elk zijn eigen uitbater, verder voortgezet.

In 2004 wordt de zaak definitief gesloten. “Het werd me te veel toen. Ik speelde ook gewoon nog op andere feesten en gelegenheden. We hadden een bloeiende zaak. Als ik er op was blijven zitten, had hij nog steeds bestaan”, is hij overtuigd. In de zomer van 2006 besluit Steverink er met zijn orkest een punt achter te zetten. “Alleen bij bijzondere gelegenheden treden we nog op. En iedere tweede zondag van de maand speel ik in m’n eentje op dansmiddagen bij Jachtlust in Goor. Zolang ik dat nog kan, ga ik daar mee door. Gezellige dansmuziek, daar genieten de mensen van.”

Steverink zijn leven wordt nog steeds voor het overgrote deel bepaald door muziek. Zijn werkwijze om nieuwe nummers in te studeren is nog steeds dezelfde als in zijn eerste jaren. ”Ik neem het op van de radio, veel van Duitse zenders, Rosie schrijft de tekst op en dan oefenen. Met optredens doe ik alles uit het hoofd.” Niet alle muziek van tegenwoordig ‘in zijn genre’ spreekt hem aan. “Ik speel in op wat de mensen vragen, maar Frans Bauer vind ik zo’n verwende stem hebben en van Jantje Smit lopen er inmiddels wel honderd rond. Jannes vind ik wel een echte kerel. Dat vind ik mooi.” Succes hebben wordt volgens de entertainer, zoals zijn visitekaartje vermeldt, niet alleen bepaald door de muziek. “Het repertoire is belangrijk. Ook de knapen die het brengen kunnen er veel aan doen. Het plezier moet er af stralen en de uitstraling is belangrijk. Ik heb wel eens bands gezien die mooie muziek speelden, maar ze zaten erbij…!

Je moet ook muziek maken die je zelf mooi vindt om te spelen.” Met de originele teksten werd wel eens de hand gelicht. “We hebben onder elkaar ontzettend veel gein gehad. Dan maakten we geintjes die in de tekst pasten. We moesten dan soms zo lachen, dat we bijna niet meer konden spelen.” We rijden terug naar Groenlo. Op de achterbak liggen de plakboeken, die hij ons toevertrouwt, onder strikte voorwaarde er toch vooral voorzichtig mee om te gaan. Uit de autospeakers klinkt de cd die hij ons meegegeven heeft. We denken allebei het zelfde: wat een fenomeen, wat ’n carrière, wat een tragiek en wat een liefde voor Groenlo. “Den kearl den mot neet in Riessen zitten”, vinden we eigenlijk. “Den mot weer naor Grolle. Daor heurt hee thoes!”

Deel deze pagina: